Ratificatie van het Benelux-Verdrag inzake politiële samenwerking - interventie
- Vrije vertaling -
Dames en Heren,
Wij komen in deze Commissie bijeen om het proces van bekrachtiging van het Benelux-Verdrag inzake politiële samenwerking voort te zetten.
Dit verdrag werd op 23 juli 2018 ondertekend door België, Nederland en Luxemburg en vervangt het Benelux-Verdrag inzake grensoverschrijdend politieel optreden van 8 juni 2004.
De bevoegde ministers van de drie landen hebben in 2016 een intentieverklaring ondertekend waarin de doelstellingen voor een nieuw verdrag zijn vastgesteld. Dit werd gedaan op basis van de vaststelling dat er ter plaatse nieuwe behoeften waren ontstaan. Deze intentieverklaring vormde het begin van intensieve onderhandelingen, die in juni 2018 werden afgerond.
Op 15 september laatstleden had mijn voorganger de gelegenheid u de inhoud van dit verdrag voor te leggen. Het werd positief onthaald en er werd een advies gevraagd aan de Commissie Binnenlandse Zaken alvorens de debatten voort te zetten. Wij hebben dit advies inmiddels gekregen en zullen nog de gelegenheid hebben om erop terug te komen.
Ik heb het genoegen hier in het gezelschap te verkeren van de heer Philippe Rosseel, directeur Internationale Betrekkingen van de FOD Binnenlandse Zaken, die deel uitmaakte van het Belgische onderhandelingsteam voor dit Verdrag en die al uw mogelijke vragen zal beantwoorden.
Sta me toe even terug te komen op wat in dit nieuwe Verdrag is bepaald en waarom het een toegevoegde waarde betekent voor onze samenwerking met de buurlanden Luxemburg en Nederland.
In de eerste plaats wil ik benadrukken dat het momenteel het meest ambitieuze verdrag op het Europese niveau is politiële samenwerking betreft - een gebied dat zich, zoals u weet, snel ontwikkelt. Met deze nieuwe tekst wordt het bestaande kader aangepast aan de recente ontwikkelingen in de Europese wetgeving en aan de situatie ter plaatse.
Concreet voorziet het in een actualisering en verbetering van de bepalingen op drie kerngebieden: 1) gegevensuitwisseling, 2) operationele samenwerking tussen politiediensten, en 3) het justitiële aspect.
Zoals u weet, is de gegevensuitwisseling tussen onze politiediensten en die van de buurlanden van essentieel belang om doeltreffend te kunnen reageren op de situaties waarmee wij samen worden geconfronteerd.
Uit de situatie op het terrein is gebleken dat de bestaande regelingen voor gegevensuitwisseling moeten worden verfijnd. Verder moet worden voorzien in nieuwe methoden om in zeer specifieke situaties gegevens uit te wisselen. Voor deze nieuwe soorten uitwisselingen vormt het Verdrag dan ook een raamovereenkomst. Dat wil zeggen, dat het de algemene beginselen regelt en dat er uitvoeringsovereenkomsten nodig zijn voor de uitvoering ervan.
De overeenkomst die hier vandaag aan u wordt voorgelegd, regelt dus bepaalde details van de zogenaamde "klassieke" gegevensuitwisselingen en voorziet in een nieuwe juridische basis voor gegevensuitwisselingen met "directe toegang".
Dit betekent met andere woorden dat de politiediensten de politiedatabanken van de andere Benelux-landen zullen mogen raadplegen in de gezamenlijke politiekantoren of tijdens gezamenlijke patrouilles en controles. Zo zal het bijvoorbeeld mogelijk worden om dezelfde databanken te raadplegen tijdens patrouilles of achtervolgingen met Belgische, Nederlandse en/of Luxemburgse politieagenten aan boord. Dit zal mogelijk worden zodra de uitvoeringsovereenkomst op dit specifieke punt is gesloten.
Verder komen er voor de operationele samenwerking tussen de politiediensten ook verschillende actualiseringen. Ik denk met name aan een vlottere coördinatie tussen de Benelux-landen om indien nodig achtervolgingen in de buurlanden tot een goed einde te brengen.
Dit geldt ook voor de speciale interventiediensten van de federale politie in situaties van gijzeling of terroristische incidenten. In deze tekst worden de toegang tot de databanken en de interventieregels dan ook nader omschreven om onze speciale eenheden in staat te stellen in gevaarlijke situaties op te treden.
Tot slot bevat dit verdrag ook een aantal juridische bepalingen waardoor het mogelijk wordt autonome onderzoekshandelingen in andere landen te verrichten, uiteraard steeds met toestemming van het gastland. Het gaat daarbij uitsluitend om onderzoekshandelingen overeenkomstig het toepasselijke nationale recht, zoals bijvoorbeeld de verificatie van bepaalde feiten, het verzamelen van informatie of het verhoren van personen. Voor de uitvoering van deze mogelijkheid is ook een uitvoeringsovereenkomst nodig.
Zoals ik al zei, schept dit verdrag een actueel kader dat de politiediensten in de Benelux in staat stelt zo doeltreffend mogelijk samen te werken bij de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit. De drie kerngebieden die ik heb genoemd zullen vervolgens het voorwerp zijn van uitvoeringsovereenkomsten waarover bilateraal of trilateraal zal worden onderhandeld, afhankelijk van de betrokken kwesties. Deze uitvoeringsovereenkomsten zullen op hun beurt worden voorgelegd aan de bevoegde toezichthoudende autoriteiten.
Ten slotte, en dit is belangrijk, wil ik erop wijzen dat de onderhandelaars van het Verdrag ervoor hebben gezorgd dat de privacy werd geëerbiedigd. De tekst actualiseert immers het Verdrag van 2004, zodat ten volle rekening wordt gehouden met de geldende Europese regelgeving.
De tekst is derhalve in overeenstemming met de wetgeving van de DPMR - algemeen reglement betreffende de gegevensbescherming - en is voorgelegd aan de Belgische controle-instanties op dit gebied, wier opmerkingen zijn gevolgd.
Dames en heren,
Het zal u niet ontgaan zijn dat België dit jaar het roulerend voorzitterschap van de Benelux bekleedt. In dit verband is de ratificatie van het verdrag dat wij vandaag bespreken een prioriteit.
Dank voor uw aandacht en ik sta open voor al uw vragen. Ik zal de heer Philippe Rosseel uitnodigen om samen met mij deze vragen te beantwoorden. Dank u wel.